Afwezig zit ze op de hoek van de bank. Verdwaasd bijna. Even daarvoor heeft ze de deur voor me opengedaan. “Ik ben Sophie,” fluistert ze, terwijl ze van me wegkijkt. Ik schat Sophies leeftijd in op 11 of 12 jaar. “Hoi Sophie,” zeg ik. “Ik ben Frank. Ik ben hier omdat ik over je moeder kom praten. Wat erg voor jullie, dat ze is overleden.” Het ‘gecondoleerd-woord’ vermijd ik bewust. Terwijl ik haar vader, oom en grote broer condoleer met het verlies, gaat Sophie op haar plekje op de bank zitten. Ze kijkt wat in haar telefoon, bladert een blocnote door en nipt van haar thee. De grote tafel ligt bezaaid met papieren en medicijnen, dus stelt Sophies vader voor om in de woonkamer te gaan zitten. Jan – de vader – loopt naar de keuken om koffie te zetten. Ik praat alvast wat met de andere familieleden. Het is voornamelijk de oom die het woord doet. “Eind december was er die diagnose,” zegt hij zacht. “Daarna is het hard gegaan.” Ik krijg een foto te zien van Sophies moeder, genomen tijdens één van de laatste vakanties. Het verschil met de vrouw die even daarvoor in ons uitvaartcentrum is binnengebracht, is enorm. Twee totaal verschillende personen, zo lijkt het. De ziekte heeft Sophies moeder kiezelhard te pakken gehad. Totaal onherkenbaar. Van 80 naar 35 kilo in zes maanden tijd. Van vol in het leven naar een beëindigd leven in zes maanden. Van een gelukkig naar een ontwricht gezin in zes maanden tijd. “Hoewel ze wist van haar lotsbestemming, wilde ze nergens over praten,” zegt Jan, die met de koffie binnenkomt. “Alles mochten wij invullen zoals wij dat graag willen. Ze heeft zich zelfs niet eens uitgelaten over de keus tussen een begrafenis en een crematie. Doe maar waar jullie je het prettigst bij voelen, zei ze steeds. Ze vond het te confronterend om er over te praten. Sophie zit nog altijd op haar plekje en bemoeit zich niet met het gesprek. Ik merk dat ik af en toe naar haar kijk, haar wil betrekken bij dit gesprek. Maar ik krijg geen contact. Ik zie mezelf zitten, nu 33 jaar geleden, toen de oprichter van het bedrijf waar ik nu werk, bij ons in de woonkamer zat om de begrafenis van mijn vader te bespreken. Ik heb te doen met het meisje. Ik weet dat haar leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Dat het verlies zal slijten, maar nooit zal overgaan. Het maakt voor altijd een wezenlijk onderdeel uit van je bestaan. Bij alle beslissingen die Jan neemt, probeert hij ook zijn dochter te betrekken. “Wat vind jij er van, Sophie? Jij mag ook meebeslissen, het is jouw moeder.” Maar Sophie haalt telkens haar schouders op. “Het maakt mij niet uit,” zegt ze. Alles wordt besproken. De crematie, de consumpties, de rouwkaart, de uitvaartkist, het vervoer, noem maar op. Als laatste vraag ik de familie of ze wellicht hebben nagedacht over bloemen. En dan gebeurt het. Sophie veert op. “Mag ik je boek bekijken?”, vraagt ze. “Natuurlijk”, zeg ik, bijna verheugd. Sophie zoekt een mooi fleurig stuk op. “Deze,” zegt ze resoluut. “Deze vindt mama mooi.” Ik zoek oogcontact met haar vader, die onmiddellijk instemmend knikt. “Wat een prachtige bloemen,” zeg ik tegen haar. “Dat heb je mooi gedaan.” We gaan Sophies moeder een prachtige uitvaart geven. Tekst: Frank Snoei – Uitvaartleider Stoppelenburg Uitvaartverzorging
top of page
bottom of page
Comments