Ik stond in de hal van ons uitvaartcentrum te wachten op de bezoekers voor de condoleance. De bezoekers druppelden binnen en ik nam hun jas aan, vroeg ze het condoleanceboek te tekenen en begeleidde ze de aula in.
Na verloop van tijd werd het in de hal rustiger, de bezoekers bleven in de aula hangen met een kopje koffie. Ze begroetten elkaar en oude verhalen werden weer opgehaald. Er kwam een meisje van een jaar of zes de hal in lopen. Zij zag mij staan en zei: “Mijn oma is dood.” Ik knikte en keek haar aan. “Mijn oma is dood, en zij is daar.”
Ze liep een paar stappen opzij en wees naar achter in de aula. Ik liep met haar mee en keek naar binnen.
“Ik mag van mijn moeder niet naar oma kijken”, zei het meisje met een verdrietig gezicht. “Was het een lieve oma”?” Haar gezichtje begon te stralen en ze knikte heftig van ja. “Mijn oma is mijn oma en ook mijn vriendin. We gingen altijd naar de tuin, bloemetjes plukken en dan maakte oma een ketting van madeliefjes en een kroontje van margrieten en dan zei oma dat ik het mooiste prinsesje was van de hele wereld. En als ik dan bij oma wegging, dan gingen we altijd erg zwaaien, kijk zo.” En zij deed het voor. “En daar moesten oma en ik altijd heel erg veel om lachen. En we zwaaiden dan de hele tijd net zolang tot ik de hoek om was, soms deed mijn hand dan helemaal zeer. En mijn bloemetjes mochten altijd ook mee naar huis.” Ik knikte nog eens en lachte met haar mee.
“Zullen we samen naar binnen gaan, en even aan mama vragen of je toch even bij oma mag kijken?” Haar ogen keken me vol aan en nu knikte zij. We liepen samen naar haar moeder en haar handje pakte vanzelf mijn hand vast. Haar moeder was eigenlijk verrast door mijn vraag maar zag het gezicht van haar dochtertje en wilde zelfs met ons meelopen.
“Zal ik je nog even vertellen dat omdat je oma nu dood is, zij heel stil ligt in de kist, met haar ogen dicht, en wel met kleren aan hoor, maar het is echt nog wel je lieve oma alleen is ze nu dood”. Al pratende liepen we naar de kist en ik vertelde over de kist en dat wij oma daar in hadden gelegd. Ze trok aan mijn hand, kom op, opschieten, ze wilde oma zien. Vlakbij de kist stond zij stil, ging op haar tenen staan en zei: “Hallo oma, daar ben ik hoor”.
We bleven een hele tijd bij de kist staan, en het meisje en haar moeder en ook allerlei andere mensen vertelden verhalen over oma.. “Mag ik een tekening maken, met bloemetjes, en dan aan oma meegeven in de kist”, vroeg zij mij. “Natuurlijk, zoveel je maar wilt. En je mag ook bloemetjes in de kist neerleggen hoor.”
Haar gezicht begon te stralen. “Mag ik oma ook een kus geven?” “Ja hoor, zei ik, maar oma is wel koud hoor, daar moet je niet van schrikken.” Ik tilde haar op, en ze kuste oma op het voorhoofd en raakte haar handen aan. Al haar vragen over waarom oma koud was en wat nu dood was, heb ik zo goed mogelijk beantwoord.
Ik ging weer terug naar de hal en wachtte tot de familie weg ging. Het meisje kwam al zwaaiend naar haar oma de hal in en zag mij staan. “Ik vond het helemaal niet eng, en ik heb wel acht keer bij oma gekeken en elke keer gezwaaid en verteld over de bloemetjes en nu ga ik naar huis hoor.” Haar gezichtje was tegelijkertijd blij en bedroefd, alsof ze al wist dat de dood groter was dan wij mensen kunnen benoemen. Wij keken elkaar aan en knikten naar elkaar in het besef dat wij samen, een groot en een klein mens, heel even in dat mysterie deelden.
Copyright: Ali Stoppelenburg
Comments